Remko Scha
Institute
of Artificial Art, Amsterdam
Naar een architektuur van het toeval
Belangeloosheid
Als Immanuel
Kant in zijn standaardwerk over de esthetica, de Kritik der Urteilskraft,
voorbeelden ten tonele voert van dingen of situaties die esthetische
ervaringen oproepen, dan heeft hij het opvallend vaak niet over kunstwerken, maar over natuurverschijnselen: bloemen, kristallen,
landschappen, sterrenhemels en zeestormen. Jean-François
Lyotard heeft er al eens op gewezen dat dat misschien niet zo toevallig
is. Het hangt samen met wezenlijke eigenschappen van Kant's esthetische
theorie. Kant acht het kenmerkend voor de esthetische ervaring dat
er niet een expliciet artikuleerbaar begrip mee korrespondeert.
Esthetische reflektie is belangeloze kontemplatie. Het schone heeft
de struktuur van het doelmatige, maar zonder dat er sprake is van
enig praktisch doel.
Wanneer we
te maken hebben met de produkten van menselijke kunstenaars, dan
zijn de voorwaarden voor de esthetische ervaring meestal niet vervuld.
De kunstenaar heeft wel degelijk praktische doelstellingen, die
vaak maar al te makkelijk uit zijn werk zijn af te lezen. Het kunstwerk
belichaamt niet zelden een expliciet formuleerbaar idee, dat rekonstrueerbaar
is voor wie zich serieus met het kunstwerk bezighoudt.
Lyotard: "Die
großen Schauspiele der sich in Unordnung befindlichen Natur
sind ein beispiel dafür, daß die menschliche Kunst niemals
etwas derartiges hervorbringen kann. Denn alle menschliche Kunst
ist immer nur Mimesis und letztlich suspekt, weil immer die möglichkeit
besteht, daß sie mit einer absicht konzipiert worden ist und
von daher ein Begriff und eine Zweckmäßigkeit mit Zweck
auf ihr lastet." [1]
Proceskunst
Een curieuze
uitdaging dus, voor kunst die het esthetische nastreeft: door mensen
geschapen kunst zou per definitie inferieur zijn aan de natuur!
In de loop van de twintigste eeuw is dit idee ook door veel kunstenaars
serieus genomen. In allerlei onderling zeer verschillende artistieke
tradities duiken keer op keer kunst-genererende processen op --
processen die wel door de kunstenaar in gang gezet worden, maar
zonder dat die het eindresultaat voorziet dat er uit voort zal komen.
Onverschillig uitgekozen readymades, toevalskunst, écriture
automatique, fysische experimenten, mathematische algoritmes,
biologische processen.
LeWitt: "The
artist's will is secondary to the process he initiates from idea
to completion. [...] The process is mechanical and should not be
tampered with. It should run its course." [2]
Een nieuw soort
mimesis: niet het kunstwerk bootst de uiterlijke verschijningsvorm
van de natuur na, maar de kunstenaar imiteert de blinde wetmatigheid
van de natuurlijke processen.
Wordt hiermee
Kant's uitdaging beantwoord? Niet onmiddellijk, want de kunstenaar
kiest nog steeds de processen uit die hij dan vervolgens uitvoert.
En de subjektiviteit van die keuze kan pijnlijk duidelijk zijn.
De keuze is meestal minstens ten dele gebaseerd op oneigenlijke
overwegingen die de esthetische ervaring in de weg staan; er zijn
vrijwel altijd konventionele of anti-konventionele elementen die
de aandacht afleiden naar de kunsthistorische positionering van
het werk, en naar de sukses-verwachtingen die voortvloeien uit bepaalde
stylistische beslissingen.
Het probleem
wordt het duidelijkst geïllustreerd door de mathematische toevalskunst.
Het idee van mathematische willekeur gaat zeer rechtstreeks in op
Kant's probleem. Als de esthetische onvolkomenheid van menselijke
kunst voortkomt uit de on-esthetische, praktische bepaaldheid van
de menselijke subjektieve beslissingen, dan kunnen we dat probleem
op een systematische manier proberen te omzeilen door toevallige
kunstwerken te maken, die helemaal niet op een subjektieve manier
door een mens gekonstrueerd of gekozen zijn. Maar, helaas, kan mathematisch
toeval alleen opereren binnen een volledig expliciet gedefinieerd
kader. Als gevolg daarvan is de meeste toevalskunst heel schematisch
van aard, en makkelijk stylistisch te categoriseren.
Paradoxalerwijs
laat de toevalskunst, juist door zijn extreme eenvoud, allerlei
konventionele aspekten van de kunst met ongewone duidelijkheid zien.
Geen privé-ideeën, meestal -- daar is het te abstrakt
voor. Maar wel kulturele cliché's die soms even gênant
zijn: het idee dat een beeld een raster van pixels is; dat het bestaat
uit een aantal elementen die over het vlak gestrooid zijn; of dat
het eigenlijk één lijn is. Als we een serie toevalskunstwerken
zien, wordt het al gauw heel duidelijk wat ze gemeen hebben, en
komen de subjektieve beslissingen van de kunstenaar heel scherp
in het vizier.
Omdat die beslissingen
meestal zo konventioneel en weinig verrassend zijn, is het dan al
gauw duidelijk dat het daar ook niet om kan gaan. We staan dan dus
met lege handen: het kunstwerk is onder onze analytische blik volledig
verdwenen. Het enige wat rest, is de ikonische representatie van
het idee "toeval".
De philosophisch
georiënteerde kunststromingen van de zestiger jaren waren nostalgisch
van karakter. Het duidelijkst zien we dat bij de kunst die het niets
en de passiviteit celebreerde: gefixeerd op idealen uit het verleden,
en geobsedeerd door de huidige irrelevantie daarvan: verlamming.
De toevalskunst uit die periode lijkt daarop: het idee van een aleatorische,
niet door de mens beheerste kunstproduktie wordt wel geasserteerd,
maar men gelooft er niet echt in. Het lijkt een absurdum,
de slotsom van een redenering waar wel iets mee fout moet
zijn. Willekeurige kunstgeneratie wordt slechts gedemonstreerd aan
de hand van kinderlijk eenvoudige systeempjes. Wat het zou betekenen
om er ernst mee te maken, wordt niet onder ogen gezien.
Het totale
toeval
Toch denk ik
dat de mathematische toevalskunst het aangewezen medium ervoor is,
om met een antwoord op Kant's uitdaging op de proppen te komen,
en een kunstmatige natuur te scheppen die in complexiteit en in
sereniteit met de natuurlijke natuur kan wedijveren. Beeldgeneratie-processen
die mathematisch geformuleerd zijn, kunnen makkelijk gekombineerd
en gegeneraliseerd worden. Dat maakt het mogelijk om grote aantallen
verschillende toevalskunst-ideeën samen te stellen tot één
super-toevalskunst-machine, die een complexiteit kan bereiken die
door individuele kunstenaars niet meer te overzien is.
In de toevalskunst
zien we bijvoorbeeld programma's die een gegeven vorm (meestal een
vierkant of een cirkel) op een willekeurige ongeordende manier op
verschillende plaatsen op het vlak herhalen. Andere, soortgelijke
programma's creëren willekeurige gesloten vormen door het kombineren
van lijnstukken. Die twee programma's kunnen op een vanzelfsprekende
manier in elkaar geschoven worden, zodat niet alleen de plaats maar
ook de vorm van de elementen willekeurig bepaald wordt. Weer andere
programma's genereren juist een veelheid van verschillende regelmatige
ordeningspatronen of regelmatige vormen. Ook die kunnen geïntegreerd
worden. Zo kunnen we geleidelijk de opheffing van de keuze realiseren
-- door geen enkele keuze uit te sluiten. Door elke keuze te affirmeren,
en op gelijke voet met alle andere keuzes in een omvattend probabilistisch
systeem onder te brengen.
Deze volledig
ten einde gedachte versie van de toevalskunst zou alle mogelijke
beelden genereren, met waarschijnlijkheidsverdelingen die een maximale
diversiteit opleveren. Ik wil nu niet beweren dat dit eenvoudig
te realizeren zal zijn. Ik wil slechts beweren dat dit in principe
mogelijk is. En dat er een technologie beschikbaar is die maakt
dat heel interessante stappen in deze richting nu reeds gedaan kunnen
worden.
Cage: "I
was driving out to the country once with Carolyn and Earle Brown.
We got to talking about Coomaraswamy's statement that the traditional
function of the artist is to imitate nature in her manner of operation.
This led me to the opinion that art changes because science changes
- that is, changes in science give artists different understandings
of how nature works." [3]
De proceskunst
van de zestiger jaren symboliseerde op metonymische wijze "het
toeval", "de natuur", of "de objektiviteit".
En gaf daarmee vorm aan een diep gevoelde emotie van de kunstenaars
-- aan het verlangen naar een kunst die niet voortkomt uit de grillen
van het individu, maar uit een diepere noodzakelijkheid. Nu pas,
in het projekt van een totale, alles-omarmende toevalskunst, kan
het proces in gang gezet worden dat dat verlangen ook gaat bevredigen
-- althans, voor wie bereid is om in de totale willekeur de diepste
noodzakelijkheid te zien.
Cage: "Is
man in control of nature or is he, as part of it, going along with
it? [...] Not all of our past, but the parts of it we are taught,
lead us to believe that we are in the driver's seat. With respect
to nature. And that if we are not, life is meaningless. Well, the
grand thing about the human mind is that it can turn its own tables
and see meaninglessness as ultimate meaning." [4]
De post-romantische
conditie
Het is al vaak
opgemerkt dat de twintigste-eeuwse kunst ons een veelheid van onderscheiden
stromingen voortovert, die niet slechts rijk geschakeerd is, maar
ook heterogeen en incoherent. De twintigste-eeuwse kunst maakt een
willekeurige, ongemotiveerde en gekunstelde indruk. Als individuele
kunstenaars nog vanuit een innerlijke noodzaak menen te werken,
zijn ze naïef, gek, of oneerlijk. Zodra we de artistieke bedrijvigheid
vanuit een iets gedistantieerder standpunt bekijken, dan blijkt
dat op dit globalere niveau de innerlijke noodzaak ontbreekt.
Spengler: "Man
suche doch die großen Persönlichkeiten, welche die Behauptung
rechtfertigen, daß es noch eine Kunst von schicksalhafter
Notwendigkeit gebe. Man suche nach der selbstverständlichen
und notwendigen Aufgabe, die auf sie wartet. Man gehe durch alle
Ausstellungen, Konzerte, Theater und man wird nur betriebsame Macher
und lärmende Narren finden, die sich darin gefallen, etwas
- innerlich längst als überflüssig Empfundenes -
für den Markt herzurichten."
"Was
besitzen wir heute unter dem Namen 'Kunst'? Eine erlogene Musik
voll von künstlichem Lärm massenhafter Instrumente, eine
verlogene Malerei voll idiotischer, exotischer und Plakateffekte,
eine erlogene Architektur, die auf dem Formenschatz vergangener
Jahrtausende alle zehn Jahre einen neuen Stil 'begründet',
in dessen zeichen jeder tut, was er will, eine erlogene Plastik,
die Assyrien, Ägypten und Mexiko bestiehlt."
"Die
große Ornamentik der Vergangenheit ist eine tote Sprache geworden
wie Sanskrit und Kirchenlatein. Statt ihrer Symbolik zu dienen,
wird ihre Mummie, ihre Hinterlassenschaft an fertigen Formen verwertet,
gemengt, vollkommen anorganisch abgeändert. Jede Modernität
hält Abwechslung für Entwicklung. Die Wiederbelebungen
und Verschmelzungen alter Stile treten an die Stelle wirklichen
Werdens."
"Und
trotzdem kommt dies allein, der Geschmack von Weltleuten, als Ausdruck
und Zeichen der Zeit in Betracht. Alles übrige, das demgegenüber
an den alten Idealen 'festhält', ist eine bloße Angelegenheit
von Provinzialen." [5]
Wat Spengler
hier zegt, staat tegenwoordig bekend als het "postmoderne" standpunt: de konstatering van de betekenisloosheid van alle hedendaagse
kultuur-uitingen, en de konstatering dat er geen weg terug is. Dat
er niets anders meer mogelijk is dan appropriatie van beelden uit
andere kulturen en perioden, en dat dat OK is. Dat kunst theatraal,
commercieel en oneerlijk is geworden, en dat dat OK is.
Aan deze konstateringen
wordt vaak de konklusie verbonden dat deze situatie statisch, stabiel
en dus definitief is. Bij gebrek aan een richting-gevende, drijvende
kracht, is er geen verdere ontwikkeling meer mogelijk. Herhaling,
rekombinatie, eklekticisme. Het einde van de geschiedenis.
De postmoderne
party-line is dan dat we ook dat dus OK vinden. Het einde van de
geschiedenis = de totale betekenisloosheid = het aards paradijs.
Daar is best iets voor te zeggen, maar toch is niet iedereen daar
even gelukkig mee. Ons levensbesef blijft Faustisch. Stasis is dood,
en de naderende dood wordt berustend geaccepteerd. Of toch niet
helemaal. (Spengler heeft er duidelijk veel moeite mee. Daarin onderscheidt
hij zich van de postmoderne party-line.)
"Alles,
was Nietzsche von Wagner gesagt hat, gilt auch von Manet. Scheinbar
eine Rückkehr zum Elementarischen, zur Natur gegenüber
der Inhaltsmalerei und der absoluten Musik, bedeutet ihre Kunst
ein Nachgeben vor der Barbarei der großen Städte, der
beginnenden auflösung, wie sie sich im Sinnlichen in einem
Gemisch von Brutalität und Raffinement äussert, einen
Schritt, der notwendig der letzte sein mußte. Eine künstliche
Kunst ist keiner organischen Fortentwicklung fähig. Sie bezeichnet
das Ende." [6]
Gekunstelde
kunst kan niet op een organische manier verder ontwikkeld worden.
Maar wel op een systematische, wetenschappelijke manier: als kunstmatige
kunst. Als we deze verwetenschappelijking van de kunst accepteren,
dan is de kunstgeschiedenis allerminst ten einde. Want de formele
artikulering en computationele implementatie van al onze inzichten
over waarneming en struktuur is een projekt dat op zijn minst nog
vele eeuwen in beslag zal nemen.
Tegelijk geeft
de verwetenschappelijking van de kunst ons een kans om het postmoderne
standpunt serieus te nemen. Want de ontwikkeling van krachtige kunst-generatie-software
kan inderdaad het einde van de huidige kunstvormen naderbij brengen.
Als er over een paar eeuwen willekeurig grote hoeveelheden van onafzienbare
soorten van absoluut interessante, complexe, prachtige, afschuwelijke
en indifferente plaatjes gegenereerd worden die vergezeld gaan van
verifieerbare notariële verklaringen van volledige betekenisloosheid,
dan lijkt me dat er voor veel van de thans gepraktiseerde kunstvormen
geen plaats meer zal zijn.
Wie echt van
mening is dat alles niets meer betekent en dat het enige dat ons
nog rest een spel is met vormen en stijlen -- die zal het al gauw
met mij eens zijn dat dat spel een stuk interessanter kan worden
als we de hele zaak eens op de computer proberen te zetten. Want
zelfs tot een onbevangen spel met bestaande tekens is de zuiver
intuïtieve kunst-aktiviteit blijkbaar niet meer in staat. De
postmoderne theorie heeft in de praktijk totnutoe niet veel meer
opgeleverd dan een soort neo-victorianisme.
Dat is dus
de uitdaging van de wetenschap aan de postmodernisten. Wie echt
gelooft dat het met de expressieve kunst afgelopen is, kan er geen
bezwaar tegen hebben de kunst aan de wetenschap over te doen. De
kunst zal dan uit zijn geïsoleerde, marginale positie gehaald
worden. De kunst zal daar wel anders van worden, maar waarschijnlijk
beter. De sterke kant van de westerse kultuur zoals die zich nu
ontwikkeld heeft, is nou eenmaal de wetenschappelijk/technologische
kant. ["In der Generalversammlung irgendeiner Aktiengesellschaft
oder unter den Ingenieuren der erstbesten Maschinenfabrik wird man
mehr Intelligenz, Geschmack, Charakter und Können bemerken
als in der gesamten Malerei und Musik des gegenwärtigen Europa."
[7]]
In onze kultuur
evolueren de kunsten in de richting van het verbale, van het expliciet
geartikuleerde, van het wetenschappelijke. Kunstvormen zullen één
voor één ingehaald en overbodig gemaakt worden door
hun eigen simulaties.
Architektuur
en objektiviteit
De hierboven
genoemde artistieke ontwikkelingen zijn reeds begonnen, en zullen
zich in een versneld tempo voortzetten. Maar het is nog niet te
zeggen in hoeverre ze zullen plaatsvinden binnen wat nu "de
kunstwereld" heet, of in hoeverre ze zich daarbuiten zullen
voltrekken, in de sfeer van video-clips, screen-savers, Hollywood-films,
snuisterijenwinkeltjes of kermis-attracties. Ik heb wel ideologische
aanknopingspunten genoemd met de huidige highbrowkunst -- het Kantiaanse
ideaal de zuivere esthetische ervaring, het postmodernistische besef
van de kultuurgeschiedenis, en de Hegeliaanse trend richting concept-kunst
en wetenschap. In welke mate zulke ideeën de toekomstige ontwikkelingen
zullen bepalen is nog maar de vraag. Het traditionele idee van kunst
als communicatie is ook nog niet helemaal dood. En er zijn andere
contingente faktoren: mode, handel, machtspolitiek, generatiekonflikten.
In de architektuur
ligt dat anders. Daar leeft een diepgewortelde behoefte aan objektiviteit,
onpersoonlijkheid, onpartijdigheid. Architektuur heeft vaak de behoefte
om zich te rechtvaardigen in de kontekst van "de maatschappij" als geheel, en om de belangentegenstellingen die binnen die maatschappij
bestaan te transcenderen. De persoonlijke, belanghebbende interesses
van de architekt zijn verdacht. Men wil zuivere funktionaliteit
en zuivere esthetiek.
Mondriaan: "Wil onze materieele omgeving van een zuivere schoonheid
zijn, dus gezond en waarlijk rechtstreeks aan het nut voldoen, dan
is het noodzakelijk, dat zij niet langer de egoïstische
gevoelens van onze kleine persoonlijkheid weerspiegelt: zelfs niet
langer van eenige lyrische uitdrukking, maar zuiver beeldend is."
[8]
Het funktionalisme
was een poging om zo'n objektieve stijl te ontwikkelen. Een poging
die mislukt is: de architekt die zijn aandacht volledig koncentreert
op expliciet artikuleerbare funkties maakt een gebouw tot een gebruiksvoorwerp
dat erg veel gemeen heeft met een ladenkast of een wandmeubel. Maar
die metafoor kan ook door de gebruiker van het gebouw worden herkend,
en zal dan als beledigend worden ervaren. De "objektiviteit
van de eenvoud" leidt al gauw tot een autoritair ogende vormentaal.
"A
poor person walking through Paris two hundred years ago could look
at, say, Tuileries Palace, and think to himself, that's an achievement,
I can aspire to that greatness and grace. A black kid today looking
at, for example, the CBS Black Rock building, gets one message from
such a monstrosity: Fuck you. You're not wanted. You're never allowed
in here, you're not meant to know what goes on in here, and you'll
never be a part of it. It is violent architecture, and it begets
a violent response." [9]
Neo-plastiek
Mondriaan leek
wel gecharmeerd van de helderheid van het funktionalistische denken,
maar voorzag de problemen die er uit voortgekomen zijn. "Voor
het heden zie ik geen mogelijkheden om tot een zuiver 'beeldende'
uitdrukking te komen door alleen het organisme van hetgeen men bouwen
gaat te volgen, zich uitsluitend bezig houdende met de nuttigheid.
Daarvoor is onze intuïtie niet genoeg ontwikkeld en te veel
belast met het verleden. [...] De nuttigheid eischt b.v. dikwijls
de herhaling op de wijze van de natuur (b.v. in de arbeiderswoningen)
en hier zien we een der gevallen, waar de bouwer het begrip van
de beeldende uitdrukking noodig heeft en de macht om hetgeen het
praktisch doel schijnt aan te geven beeldend tegen te gaan. Want
er zijn altoos mogelijkheden van bouwoplossing zoodat èn
het praktisch doel èn het aesthetisch aanzicht bevredigd
is." [10] [Metrische herhaling
en symmetrie worden uitgesloten door Mondriaan's "wetten van
het neo-plasticisme".]
Er moeten beeldende
keuzes gemaakt worden in de architektuur. Dat kan niet via een funktionalistische
uitweg ontweken worden. Hoe kunnen die keuzes gemaakt worden, als
we een objektieve validiteit ervan nastreven? De complexiteit van
dat probleem kan goed geïllustreerd worden aan het falen van
Mondriaan's eigen neo-plasticisme.
De "neo-plastische
wetten, die het zuivere beeldingsmiddel en zijn gebruik bepalen,"
beantwoorden, zeker in de manier waarop Mondriaan ze in zijn eigen
schilderijen toegepast heeft, heel goed aan zijn doel om vorm te
geven aan een notie van visueel evenwicht die geen associaties oproept
met de "egoïstische gevoelens" van een "kleine
persoonlijkheid". Ze zijn gebaseerd op een scherpe analyse
van objektieve eigenschappen van de waarneming, en leveren een ervaring
op die inderdaad de vergelijking kan doorstaan met de ervaring van
de natuur -- waarschijnlijk juist doordat de neo-plastiek op geen
enkele manier de zichtbare natuur imiteert, maar enkel eigenschappen
van ons eigen waarnemingsproces representeert.
Het belangrijkste
uitgangspunt van de neo-plastiek is, dat het bij de zuivere beelding
niet gaat om de elementen, maar om de verhoudingen. Doordat alle
elementen in de compositie zorgvuldig zo zijn gekozen dat ze in
de waarneming aan elkaar gelijkwaardig zijn, komt er een ervaring
op een ander niveau tot stand, waarin de individuele identiteit
van de elementen er niet meer toe doet. Aldus creëerde Mondriaan,
door de subtiele toepassing van een helder en goed bekeken beginsel,
zijn ongewoon serene schilderijen.
Maar wat gebeurt
er nu in een grootschalige architektonische toepassing van dit idee?
Dan blijkt dat Mondriaan zich verkeken heeft op een fundamentele
eigenschap van de menselijke cognitie. De principes van het neo-plasticisme
gaan heel goed op voor de visuele evenwichts-ervaringen van iemand
die "out of the blue", zonder voorkennis, onder de juiste
kondities, aandachtig, een bepaald beeld beschouwt. Maar als de
neo-plastische principes vaak worden toegepast, dan gaan er cognitieve
kortsluitingen ontstaan -- dan wordt een beeld niet meer ervaren
in termen van de principes die eraan tengrondslag liggen, maar dan
wordt het beeld herkend. En dat is een volledig andere ervaring,
die het neo-plastische verhaal volledig ondersteboven gooit. Het
beeld wordt zelf een element. Er zijn geen verhoudingen meer
binnen het beeld. Er zijn alleen nog verhoudingen met dingen erbuiten,
in de bredere ruimtelijke context of in de associaties met verleden
ervaringen. Verhoudingen die de architekt helemaal niet in de hand
heeft, en die helemaal niet zo harmonisch hoeven te zijn. (Metrische
herhaling wordt nu ineens moeilijk vermijdbaar, bijvoorbeeld, tenzij
we ook de struktuur van het arbeidsproces en de vrijetijdsbestedingsgewoontes
ondersteboven kunnen gooien.)
Het totale
toeval kan aldus gezien worden als een poging om een belangrijke
ambitie van het neo-plasticisme alsnog te verwezenlijken. De enige
manier om te zorgen dat de ervaring betrekking heeft op verhoudingen
en niet op elementen, is door de absolute afwezigheid van stijl.
Het repertoire van gebruikte elementen en het repertoire van gebruikte
beeldstruktureringsprincipes moeten allebei zo groot mogelijk gekozen
worden. En telkens andere selekties van zowel zeer grote alsook
zeer kleine deelverzamelingen van deze repertoires moeten gebruikt
worden om specifieke beelden te genereren.
De visuele
strukturen worden in zo'n toevalsarchitektuur niet afgestemd op
het totstandkomen van een harmonisch evenwicht. Dat ontstaat misschien
op een abstrakter, conceptueel niveau. Of het ontstaat niet.
Postmoderne
architektuur
Hier zien we
opnieuw dat de toevalskunstmachine in feite de technologische uitwerking
is van het postmodernistische projekt. Het postmodernisme ligt wel
degelijk in het verlengde van het funktionalisme en het neoplasticisme.
Het houdt zich eveneens bezig met de vraag naar de mogelijkheid
van een objektief rechtvaardigbare architektuur; en het geeft daar
dan een ander antwoord op. De postmodernistische opvatting erkent
de onvermijdbaarheid van de stijl, en probeert toch objektiviteit
te realizeren: door alle stijlen gelijk te schakelen, en naar willekeur
te kombineren. A style to end all styles.
Maar, zoals
gezegd: totnutoe is het postmodernisme niet veel meer dan een neo-victorianisme.
Het beperkt zich tot het letterlijk citeren en juxtaponeren van
enkele bestaande stijlen. Bedoeld als een manier om het dilemma
van de stijl-keuze te transcenderen, leidt dit in de praktijk tot
een smalle, modieus gedefinieerde, neo-stijl.
De vraag naar
een alle stijlen overstijgende meta-stijl wordt pas beantwoord door
het projekt van de mathematische toevals-architektuur. Daar vinden
we de postmoderne gedachte terug op het juiste niveau van abstraktie.
In het toevals-architektuur-projekt zouden alle bestaande stijlen
mathematisch geanalyseerd en gegeneraliseerd moeten worden. Mede
op basis daarvan, kan dan gewerkt worden aan de mathematische definitie
van de ruimte van alle mogelijke stijlen -- een ruimte waarin niet
alleen alle bestaande stijlen voorkomen maar ook alle syntheses,
interpolaties en extrapolaties ervan. Op basis van deze definitie
kunnen we dan, door middel van computer-programma's, het ideaal
van stylistische willekeur inderdaad realiseren.
De precisie
en de allesomvattendheid van de definitie van de klasse van alle
mogelijke stijlen zal in eerste instantie te wensen over laten,
maar kan in de loop der eeuwen vervolmaakt worden. Het is overigens
absoluut niet nodig met de toepassing van dit systeem te wachten
tot het volmaakt en volledig is. Tentatieve eerste versies zullen
al interessante resultaten opleveren, die kunnen wedijveren met
het werk van menselijke ontwerpers.
Automatisch
ontwerpen
Ik heb het
tot dusver alleen gehad over het vorm-aspekt van de architektuur,
en ik heb recente ideeën uit de sfeer van de artificiële
kunst daarop van toepassing verklaard. Nu moet ik me afvragen of
dat wel zinnig was, want het vorm-aspekt van architektuur kan niet
onafhankelijk van het funktionele aspekt behandeld worden. Als we
een computer-programma schrijven dat een willekeurige drie-dimensionale
vorm ontwerpt, dan komt er vaak iets uit dat voor vrijwel geen enkel
doel praktisch bruikbaar is.
Natuurlijk
zijn er soms binnen het geheel van een architektonisch ontwerp bepaalde
zuiver formele deelproblemen af te splitsen, waar dan een toevalskunst-programma
voor gebruikt kan worden. Maar ik wil nu stilstaan bij de mogelijkheid
van een ambitieuzere opzet, die de funktionele en formele beslissingen
veel meer met elkaar verweeft -- en die beide soorten beslissingen
aan een computer-algoritme overlaat. Ik wil het dus hebben over
de integratie van mathematische toevalskunst met procedures voor
automatisch ontwerpen.
De automatisering
van ontwerp-processen is een van de success-stories van de Artificiële
Intelligentie. Niet omdat het zo goed gelukt is om het gedrag van
een menselijke ontwerper te simuleren. Ontwerp-programma's opereren
heel anders als mensen. Ze opereren zoals je van een computer-programma
zou verwachten: ze vinden de beste oplossing door op een systematische
manier alle mogelijkheden af te werken.
Het ontwerpen
behoort blijkbaar tot de gebieden waar de "domme" maar
nauwkeurige en systematische aanpak van de computer voordelen blijkt
te hebben boven de slordig en konventioneel toegepaste intelligentie
van de menselijke deskundige. Het menselijk denken werkt altijd
door middel van associaties met konkrete verleden ervaringen. Mensen
zijn niet goed in staat om een ruimte van mogelijkheden te overzien,
als die ruimte door abstrakte, algemene regels gedefinieerd wordt.
Mensen concipiëren en interpreteren nieuwe situaties in termen
van hun gelijkenissen met eerder ervaren situaties. Het menselijk
denken is intrinsiek konventioneel. Een menselijke ontwerper denkt
daarom vanuit een beperkt repertoire van prototypes en conventies
die in de meeste gevallen adequaat zijn, en beschouwt, indien nodig,
zo klein mogelijke variaties daarop.
De verschillen
in werkwijze leiden ook tot verschillen in de resultaten. Bij een
technische probleem dat verschillende oplossingen toelaat die objektief
met elkaar vergeleken kunnen worden als beter of slechter, zal het
computer-programma vaak met de betere oplossingen komen, omdat het
nu eenmaal systematischer de verschillende mogelijkheden bekeken
heeft. In sommige gevallen, zoals b.v. bij het ontwerp van VLSI
circuits, is het niet moeilijk om in volledig expliciete, formele
termen te specificeren wat de formele eisen zijn waaraan een ontwerp
moet voldoen. Toch kan de ruimte van mogelijkheden die door zo'n
specificatie gedefinieerd wordt zo groot en onoverzichtelijk zijn,
dat de oplossingen waar mensen mee komen allesbehalve optimaal zijn.
Konsekwent doorrekenen van de mogelijkheden met de computer levert
dan betere resultaten.
Architektuur
is geen VLSI-ontwerp. Toch zien we ook hier, dat de menselijke ontwerper
niet optimaal funktioneert. Een architekt die een nieuw probleem
oplost doet dat meestal door standaard-oplossingen uit de la te
halen en die te variëren -- het konventionele karakter van
het menselijk denken kan haast niet beter geïlllustreerd worden.
En een architekt die dat niet doet, maar een opgave probeert te
doordenken zonder vooruit te lopen op konventionele oplossingen,
wordt vaak voor zijn euvele moed gestraft -- er wordt dan al gauw
ergens iets over het hoofd gezien. Mooie, gedurfde, innoverende
gebouwen hebben dan trappen die te smal zijn, air-conditioning die
ondergedimensioneerd is, ingangen die toch maar permanent op slot
gehouden worden.
Het is dus
niet verrassend, dat op bepaalde deelgebieden van de architektuur
(b.v. stadsplanning, binnenhuis-architektuur) de automatische ontwerp-technologie
al wel eens met redelijk sukses is toegepast. Om dit met grote algemeenheid
voor het hele probleem van het bouwkundig ontwerpen te kunnen doen,
zal nog wat voeten in aarde hebben. Toch is het zeker de moeite
waard om ernaar te streven, ook bij het architektonisch ontwerp-proces
uit te gaan van expliciete specificaties van funktionele eisen,
die vervolgens systematisch doorgerekend worden om tot een optimaal
ontwerp te komen. De manier waarop menselijke architekten thans
hun taak volbrengen, is voldoende slecht om de verwachting te wettigen
dat zeer onvolmaakte computer-programma's al aanzienlijke verbeteringen
zouden kunnen brengen.
Ook afgezien
van de betere kansen die het computer-programma heeft om met de
objektief optimale oplossing te komen, zijn er interessante verschillen
in de aard van de menselijke en de computationele oplossingen.
De computer-oplossing is vaak verrassend en onkonventioneel. Een
schaak-eindspel gespeeld door een computer dat aantoonbaar correct
is en tot winst leidt, maakt op een menselijke waarnemer vaak een
bizarre en onbegrijpelijke indruk. Het computer-programma laat in
zo'n situatie zien dat er allerlei mogelijkheden zijn die het schaakspel
toelaat, maar waar we vanuit de menselijke manier om over schaken
te denken niet zo gauw op komen. Als we niet zozeer geïnteresseerd
zijn in herhaling van reeds bekend menselijk gedrag, maar juist
in onverwachte en onkonventionele resultaten, dan kan een computerprogramma
dus superieur zijn.
Artificial
architecture
Tot nu toe
werken automatische ontwerp-programma's binnen kaders die in formeel
opzicht beperkt en konventioneel zijn. Maar die beperking kan losgelaten
worden. We kunnen gaan werken aan programma's die, net als de huidige
ontwerp-programma's, hun funktionele beslissingen zo verstandig
mogelijk nemen, systematisch redenerend op basis van expliciete
specificaties. Maar die tevens de principes van de gegeneraliseerde
toevalskunst incorporeren, en dus hun stylistische beslissingen
zo willekeurig mogelijk nemen. Die opereren in termen van
een stylistisch schema dat ze eerst gegenereerd hebben als een willekeurige
selektie uit de klasse van alle stylistische mogelijkheden; en die
dan alle formele beslissingen, voorzover die niet uit de funktionele
eisen volgen, door dat stylistisch schema laten dikteren. Op deze
manier zal de integratie van automatisch architektonisch ontwerpen
en toevalskunstprocedures, wanneer deze beide takken van technologie
wat verder ontwikkeld zijn, het totstandkomen van de artificiële
architektuur tot gevolg hebben.
Voetnoten
[1] Jean-François Lyotard: "Die Erhabenheit ist das Unkonsumierbare.
Ein Gespräch mit Christine Pries am 6.5.1988." Kunstforum
International, 100 (april/mei 1989), pp. 355/356.
[2] Sol LeWitt: "Sentences on Conceptual Art." Art-Language
1,1 (mei 1969). Herdrukt in: U. Meyer (red.): Conceptual
Art. New York: Dutton, 1972., pp. 174-175. En in: R. Kostelanetz
(red.): Essaying Essays. Alternative Forms of Exposition. New
York: Out Of London Press, 1975, pp. 279-281. En in: Sol LeWitt.
New York: The Museum of Modern Art, 1978, p. 168.
[3] John Cage: Voorwoord bij: "Where are we going? And what are
we doing?" In: Silence. Lectures and Writings by John Cage.
Middletown, Connecticut: Wesleyan University Press, 1973, p. 194.
[4]
Uit hetzelfde voorwoord van Cage, pp. 194/195.
[5]
Oswald Spengler: Der Untergang des Abendlandes. Umrisse einer
Morphologie der Weltgeschichte. Erster Band: Gestalt und Wirklichkeit.
München: C.H. Beck'schen Verlagsbuchhandlung, 1918, pp.
375/376.
[6]
Hetzelfde werk van Oswald Spengler, p. 375.
[7]
Spengler, p. 375.
[8] Piet Mondriaan: "Neo-plasticisme. De Woning - De Straat - De
Stad." i10, 1,1 (januari 1927). Herdrukt in:
Yve-Alain Bois: Arthur Lehning en Mondriaan. Hun vriendschap
en correspondentie. Amsterdam: Van Gennep, 1984.
[9] Norman Mailer, in gesprek met David Frost. (Michael Tomasky: "Public
Enemies". The Village Voice, 10 maart 1992, p. 14.)
[10]
Eveneens uit het hierboven geciteerde artikel van Mondriaan.